A [Verse 1] A Jantje was aan 't wandelen op het Leidseplein, A toen vond hij een rijksdaalder en dat vond hij fijn; D hij kocht er zoute pinda's voor, sigaretten en drop, A E A kortom : in no time waren al zijn centen op. [Verse 2] A Maar hij werd geschaduwd door een brigadier, A die zei tegen Jantje: "hé, kom jij maar eens hier, D 'k weet niet of je 't weet maar rijksdaalders op straat A E A zijn verloren goederen en horen aan de staat". [Verse 3] A De rechter zei: "hé‚ Jantje, weet jij wel wat je bent, A dat noemen wij juridisch: jeugddelinquent; D een schande voor je ouders, je toekomst naar de maan, A E A want als je later groot bent krijg je nooit een goede baan". [Verse 4] A "Stik maar", zei Jantje "met die kouwe kak, A ma is de hort op en pa zit in de bak; D wat die ervan zegge, dat lap ik aan m'n schoen A E A en als ik later groot ben zorg ik zelf wel voor poen." [Verse 5] A Toen haalde men er een heel stel psychologen bij, A die vonden hem gevaarlijk voor de maatschappij; D vandaag een rijksdaalder en morgen een kluis, A E A hupsakee, de bajes in en weg met dat gespuis. [Verse 6] A Op zijn verjaardag zat Jantje in de cel, A er kwam geen visite maar cadeautjes kreeg hij wel; D ma stuurde hem een ijzerzaag, pa stuurde hem een boor, A E A "daar gaat hij dan", zei Jantje en ging er vandoor. [Verse 7] A Buiten de bajes zag hij een auto staan, A "die leen ik maar", zei Jantje, zo gezegd, zo gedaan; D maar in een scherpe bocht kreeg die kar een lekke band, A E A sloeg zeven maal over de kop en vloog in de brand. [Verse 8] A Hiermede eindigt het verhaal van onze held, A "een blues voor Jantje" zongen de vogels in 't veld; D "Jezus", zei de dominee, "sta zijn zieltje bij“ A E A maar Jantje had er maling aan want Jantje was vrij, E A E A Jantje was vrij, Jantje was vrij.