A D E A
A
[Verse 1]
A A A E
Jij en ik, jij en ik, wij hebben zoveel woorden,
A E A E A
maar allen die ons hoorden, voelden zich beroofd
D E D E A E A
van hun geloof, hun ideaal, hun levensdoel, hun zegepraal, zij schudden met het hoofd.
D D E E A E A A
Zij zeggen 'wat een kwaaie tong', zij zeggen 'ze zijn veel te jong', zij zeggen 'dat belooft'.
[Verse 2]
A A A E
Jij en ik, jij en ik, wij hebben zoveel liefde,
A E A E A
maar velen die het griefden hoe liefdeloos we zijn.
D E D E A E A
Voor moeders met hun wijde schoot, voor God en voor de kerkdespoot, voor mannen in de mijn.
D D E E A E A A
Voor kinderen in 't pensionaat, de blinde man en de soldaat, voor vogels op het plein.
[Verse 3]
A A A E
Jij en ik, jij en ik, wij hebben zoveel pretjes,
A E A E A
met vetjes en met metjes van donker in het bed.
D E D E A E A
Vertellen we die wel eens voort, dan zegt men dat het echt niet hoort tenzij in 't cabaret.
D D E E A E A A
Dat wordt voor ons een goeie zaak, je steekt met alles maar de draak en krijgt nog een cachet.
[Verse 4]
A A A E
Jij en ik, jij en ik, wij hebben zoveel liedjes,
A E A E A
en ieder voelt zich nietjes die zo niet zingen kan.
D E D E A E A
Wij zingen van een fijne lach, een klein verdriet, een mooie dag, of van de Zwarte Man.
D D E E A E A A
Wij zingen voor de ganse straat, de buur die op de muren slaat, daar zingen wij niet van.
[Verse 5]
A A A E
Jij en ik, jij en ik, wij hebben zoveel dromen,
A E A E A
maar als de mensen komen vervelen zij zich ziek.
D E D E A E A
Wij lachen als het echt niet past, wij bokken niet, dat is een last, wij zijn antipathiek.
D D E E A E A
Wij hebben ons in droom gehuld, men zegt 'het is Roel z'n schuld', maar 't is de schuld van Miek.
D D E E A E A
Wij hebben ons in droom gehuld, men zegt 'het is Roel z'n schuld', maar 't is de schuld van Miek.