D G D G D G A
D D
[Verse 1]
D
Mensen hort en komt al te gare,
D G
zet junder nere en ziet da'j't verstaat,
G D
want 'k ga j'gaan vertellen van Piere, de beeste,
D A D G A D D
ne reus van ne vent, ne rare karwaat.
[Verse 2]
D
Je kon het al zien van kleins in de wiege:
D G
dat kind was uitzonderlijk kloek gemakt;
G D
hij schupte en stampte zo met z'n beentjes,
D A D G A D D
hij is zelfs ne keer deur zijn wiege gezakt.
[Verse 3]
D
Hij groeide, hij groeide, hij bleef ie maar groeien,
D G
groeien zonder ende, 't was leutig om zien;
G D
zijn maatjes in schole kwamen maar met moeite,
D A D G A D D
ze kwamen maar met moeite tot just aan zijn kniên.
[Verse 4]
D
En je kan nu wel peinzen dat ventje had honger,
D G
een groot boerebrood was 't beginnen nog nie weerd;
G D
zijn vader moest wroeten slag om slinger,
D A D G A D D
want Piere kon eten, eten lijk een peerd.
[Verse 5]
D
En Piere wrocht heel zijn leven bij de boeren
D G
en trok ie de karre en slachtte het zwijn,
G D
e sliep in de koeistal bie de beesten,
D A D G A D D
want in een bedde en kost ie niet in.
[Verse 6]
D
En Piere bleef jonkman, mo ja, zo'n posture,
D G
nie voor zijn leute want 't dei hem wel zeer;
G D
als 't jong volk ging dansen en vrijen langs de strate;
D A D G A D D
en heeft nog gebleit, ja, meer dan ne keer.
[Verse 7]
D
Maar hij velde de bomen en droeg z'op zijn schoere,
D G
honderden kilo's ie smeet z'in de lucht;
G D
e was ie de sterkst'n van uren in 't ronde,
D A D G A D D
de grootsten bandiet goenk voor hem op de vlucht.
[Verse 8]
D
En de mensen zeiden, ja, ze zeggen zo vele,
D G
waar of geen waar, maar ze zeggen 't alijk;
G D
ze zeiden : Dag Piere, en peinsden, "de beeste",
D A D G A D D
zo trekken z'een mens zijne name door 't slijk.
[Verse 9]
D
't Is waar maar hij leefde ie just lijk een beeste,
D G
veel schone praat kwam d'er nie uit zijn mond;
G D
e goenk van ze leven nooit naar de messe,
D A D G A D D
en z'hebben hem begraven lijk nen hond in de grond.
[Verse 10]
D
Maar as'k nu nog peize op Piere, de beeste,
D G
dan schiet er in mijn kop nog altijd die wens:
G D
der moesten der meer zijn lijk Piere de beeste,
A D
want dat was een kerel, dat was nog een mens.