D | D | G | D || [Verse 1] G D G D G Zachtjes klinkt het avondklokje, alles keert ter ruste weer, D G D G vogelen zingen treurige liederen, 't zonlicht daalt in het Westen neer, D G D G D* vogelen zingen treurige liederen, 't zonlicht daalt in het Westen neer. [Verse 2] G D G D G Achter in het stille klooster, zusters in hun stille dracht, D G D G zij verplegen daar de lijders, die gewond zijn aangebracht, D G D G D* zij verplegen daar de lijders, die gewond zijn aangebracht. [Verse 3] G D G D G Beide deuren staan wijd open en een zuster treedt daarin D G D G met een jongeling in haar armen die nooit weer ten strijde ging, D G D G D* met een jongeling in haar armen die nooit weer ten strijde ging. [Verse 4] G D G D G Beide benen afgeschoten en daarbij een rechterhand, D G D G want hij had zo trouw gestreden voor zijn dierbaar vaderland, D G D G D* want hij had zo trouw gestreden voor zijn dierbaar vaderland. [Verse 5] G D G D G Achter in het stille klooster klopt een arme moeder aan, D G D G "Ligt m'n zoon hier zwaar gewond soms, 'k zou zo gaarne tot hem gaan." D G D G D* "Ligt m'n zoon hier zwaar gewond soms, 'k zou zo gaarne tot hem gaan." [Verse 6] G D G D G Arme moeder, sprak de zuster, uwe zoon, hij leeft niet meer, D G D G al zijn lijden is geweken; hij stierf voor zijn land en eer, D G D G D* al zijn lijden is geweken; hij stierf voor zijn land en eer. [Verse 7] G D G D G In de kamer aangekomen nam zij 't witte doodskleed af, D G D G en in tranen valt zij neder: delf voor hem en mij één graf, D G D G D* en in tranen valt zij neder: delf voor hem en mij één graf. [Verse 8] G D G D G Op het kerkhof ligt begraven ene moeder en haar zoon, D G D G en nu strijden zij voor eeuwig, ja, voor eeuwig voor Gods troon D G D G en nu strijden zij voor eeuwig, ja, voor eeuwig voor Gods troon.