D | D | D A7 | D [Verse 1] D D D A7 D Naar wat de dennen fluistren, die buigen kruin aan kruin, D D D A7 D zit ik zo vaak te luist'ren in 't buntgras van het duin: A7 A7 D D hoe zon en zomer pralen op 't purper van de hei, D D A7 D wat toverkleur, zij malen maar alles gaat voorbij, A7 D maar alles gaat voorbij. [Interlude] A7 | D | A7 | D [Verse 2] D D D A7 D De winter komt gedrenteld en weg is 't paradijs! D D D A7 D De wereld ligt gewenteld in sneeuw en vorst en ijs, A7 A7 D D waarboven koude sterren op nachtelijke pij D D A7 D al tintelende marren, maar alles gaat voorbij, A7 D maar alles gaat voorbij. [Interlude] A7 | D | A7 | D [Verse 3] D D D A7 D Wij zien hoe 't mensenleven verstuift aan onze voet: D D D A7 D de jongen piepen even zo d'oude voren doet. A7 A7 D D De grijsaard blikt met weemoed terug langs weg en hei D D A7 D en zucht met stille deemoed: nog sluiten en voorbij, A7 D nog sluiten en voorbij. [Interlude] A7 | D | A7 | D [Verse 4] D D D A7 D Maar gaat de liefde wonen in harten e'el van klank, D D D A7 D dan blijft zij daarin tronen en eeuwig is zo lang. A7 A7 D D Want ed'le min verwoest niet, niet alles gaat voorbij, D D A7 D want oude liefde roest niet, zij blijft steeds jong als wij, A7 D zij blijft steeds jong als wij.