GD7GD7G
Kent gij lief de diepe wat'ren van mijn schone Scheldeland?
GD7GD7GG7
Waar de golven lichtend klat'ren, waar de hemel openbrandt?
CGD7G
Dag en nacht wou 'k er verwijlen met u, liefste, aan mijn zij,
CGD7G
lijk de sloepen zachtjes zeilen op het deinen van de tij.
[Chorus]
GD7GD7G
Laat ons, liefste, samen varen, door mijn schone Scheldeland,
GD7GD7G
met wat bloemkens in uw haren, bloemkens van de waterkant.
[Verse 2]
GD7GD7G
Kent gij lief de groene dijken met het glanzend grazend vee?
GD7GD7GG7
Waar de golven schuimend wijken voor de wekroep van de zee?
CGD7G
Dromend bij de wilgentronken heb 'k er steeds aan u gedacht,
CGD7G
wijl de waterlelies blonken in de zuiv're zomernacht.
[Chorus]
GD7GD7G
Laat ons, liefste, samen varen, door mijn schone Scheldeland,
GD7GD7G
met wat bloemkens in uw haren, bloemkens van de waterkant.
[Verse 3]
GD7GD7G
Zaagt gij lief de sloepen varen, zeilend door mijn Scheldeland?
GD7GD7GG7
In de glans der notelaren bloeiend langs de waterkant?
CGD7G
Zon en maan gaat door de wolken, goud en zilv'rig ruist er 't riet.
CGD7G
En in 't diepst der waterkolken zingt de vloed zijn toverlied.
[Chorus]
GD7GD7G
Laat ons, liefste, samen varen, door mijn schone Scheldeland,
GD7GD7G
met wat bloemkens in uw haren, bloemkens van de waterkant.